13 januari, 2009

WebVisum 2

*******************************
Een vriendin tipte mij de column van Aaf Brandt Corstius in NRC Next.
Nu ben ik niet zo'n ABC-fan, maar dit stukje sluit naadloos aan op mijn Vertelsel van gisteren.

Gisteren, precies vierentwintig uur voordat mijn vliegtuig naar Amerika zou vertrekken voor een reis vol zon, zee en deadlines – want freelancers zijn nooit echt vrij, luidt het freelancerscliché – zei een vriend: ‘Heb je je al digitaal aangemeld voor Amerika?’
Onmiddellijk sloeg de schrik mij om het hart. Ik wist niets van dat digitaal aanmelden. De regel bleek gisteren ingegaan te zijn. Maar je moest het wel 72 uur van tevoren doen. En ik reisde al over 24 uur. Maar ik wist zeker dat ik met referenties naar Franz Kafka, over dingen die je 72 uur van tevoren moet doen maar pas 24 uur van tevoren kúnt doen, niet hoefde aan te komen in Amerika.


Dus belde ik het consulaat op met mijn liefste stem, om te vragen of ik toch morgen mocht vliegen. Na een lange rij gesprekken zei de laatste medewerker die ik aan de lijn kreeg luchtig: ‘Misschien moet je je vlucht cancelen.’ Dat was een duidelijk advies, maar niet wat ik wilde horen.

Bij Nederlandse instanties was ik nu boos geworden, maar ik wist dat dat niet aanslaat in Amerika. Meewerken is het devies, ook aan bizarre regels.

Ik herinnerde me de douanebeambte in New York die ernstig aan een vriend van mij vroeg: ‘Do you love the USA?’ Alsof het een formele vraag was. De vriend zei bang ‘Yes’ en mocht het land betreden.

Of de keer dat ik niet naar behoren mijn vingerafdruk op de scanner had gezet bij de Amerikaanse douane. ‘Maak je vinger vettig! Maak je vinger vettig!’ gilde de beambte naar me. Maar hoe? Ik had geen fles olie in mijn handbagage. Dat mag ook niet meer, namelijk. ‘Wrijf hem over je voorhoofd!’

In Nederland zou ik daar weer boos over geworden zijn – ‘U impliceert dus dat ik een vettig voorhoofd heb?’ –, maar hier deed ik het gedwee.
En nu was ik bang. Bang voor de 72-uurslimiet, waarover niemand mij iets kon vertellen. Ze zeiden alleen maar dingen over het ‘Department of Homeland Security’. Maar dat stelde me allerminst gerust.


Uiteindelijk meldde ik me aan via een formulier op internet, waarop ik uiteraard moest aangeven of ik enge ziektes had en of ik al eens iemand vermoord had.

Ik deed het, trillend van de spanning, en kreeg een magische code waarmee ik Amerika mocht betreden. Toen moest ik nog mijn koffer pakken en mijn voorhoofd vettig laten worden, en dan kon ik gaan.

Geen opmerkingen: