Het volgende prachtige stukje kwam van mijn coaching friend Lonneke:
Ik zit alleen thuis. Er is iets merkwaardigs aan in je eentje twee minuten stil zijn.
Als je alleen thuis bent, bén je al stil. Die twee minuten moeten dus nóg stiller zijn dan al die minuten ervoor en erna.
Je moet voor jezelf legitimeren dat je écht stil bent. Dat je niet sowieso die twee minuten stil was geweest, per ongeluk, ongemerkt. Dat het expres was. Dat je niet alleen niets zeí, maar ook niets dééd. En dat je nadacht – ook al dacht je al de hele tijd na. Je moet veel bewuster stil zijn. In je eentje moet je stiller zijn dan samen.
Dus ik was opgestaan en was voor het raam gaan staan.
En toen ik mij zo voor het raam zette, stond aan de overkant van de straat, twee verdiepingen lager, een vrouw stil. Abrupt. Ze had zich denk ik net als ik voorgenomen extra stil te zijn, omdat ze in haar eentje was.
Ik zag haar.
Zij zag mij.
En hierin zat ons stil zijn: we wisselden geen enkel herkenningstekens uit, geen groet, geen glimlach, geen ‘kijk mij eens even stil zijn’, niets - dat doe je niet als je helemaal stil bent. We waren alleen maar heel erg, heel erg, heel erg stil.
Daarna was de tijd voorbij.
Zij kwam weer in beweging. Voordat ze wegliep, dacht ik dat we heel even naar elkaar knikten. Maar ik heb het niet gezien, want we bewogen niet. Daarvoor waren we veel te stil geweest. Écht stil. Voor alle slachtoffers.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten